Prinsjesdag, kostprijs en premies 2025
Prinsjesdag 2024: Kostprijs, premies en reserveringen voor 2025 zijn bekendgemaakt, evenals belangrijke wijzigingen in het belastingplan van 2025.
Hieronder vind je een overzicht van de variabelen in de kostprijs zoals gepubliceerd in de Miljoenennota tijdens Prinsjesdag.
De reserveringen binnen de CAO van de ABU en NBBU zijn voor 2025 als volgt berekend.
Voorziening |
2025 |
2024 |
Opmerking |
Sociaal Fonds |
n.n.b. |
0,15% |
|
Scholing |
1,02% |
1,02% |
|
Leegloop |
|
|
Dit percentage dient u zelf te bepalen |
Ziekte |
|
|
Dit percentage dient u zelf te bepalen |
Ook in 2025 zijn er verschillende risico’s waar je als uitlener rekening mee moet houden. Denk hierbij aan verzuimkosten tijdens het dienstverband, ook bij contracten met uitzendbeding, en de kosten voor het wijzigen of annuleren van roosters binnen vier dagen voor aanvang bij oproepcontracten. Daarnaast geldt dit ook voor het annuleren van roosters bij onvoorspelbare arbeidstijden. Verder kan er leegloop ontstaan in fase A/1+2 als er geen sprake meer is van oproepcontracten, en moeten de kosten van geboorteverlof altijd door de werkgever worden doorbetaald, ook bij contracten met uitzendbeding. Hoewel er een individuele reservering van 0,6% geldt, is dit vaak niet genoeg om vijf dagen door te kunnen betalen.
Het premiepercentage wordt elk jaar door het bestuur van het pensioenfonds vastgesteld en kan daarom jaarlijks veranderen. De premie zelf blijft in 2025 ongewijzigd. Voor 2026 is echter al bekend dat de pensioenpremie bijna zal verdubbelen naar 23,4%, waarbij 7,5% voor rekening komt van de werknemer en 15,9% van de werkgever. Ook werknemers in fase A/1+2 zullen dan een eigen bijdrage moeten betalen, omdat het verschil tussen de basis- en plusregeling komt te vervallen.
De uurfranchise voor het pluspensioen en het maximum pensioengevend uurloon worden vaak pas eind december bekend gemaakt door StiPP, maar zullen vast stijgen.
|
Totaal over grondslag |
Werkgeversdeel |
Werknemersdeel |
Premie Basisregeling |
8.00% |
8.00% |
0.0% |
Premie Plusregeling |
12,0% |
8,0% |
4,0% |
Franchise Plusregeling (voorlopig) |
n.n.b. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Max. pensioengevend uurloon (voorlopig) |
n.n.b. |
In voorgaande jaren hebben wij geadviseerd om de volledige 2,78% voor de transitievergoeding in de kostprijs op te nemen. Dit was om drie redenen: Ten eerste moesten werkgevers met terugwerkende kracht ook voor de bestaande werknemerspopulatie transitievergoedingen betalen als er geen nieuw contract werd aangeboden, iets waar vaak onvoldoende rekening mee was gehouden. Ten tweede werd verwacht dat er meer verzoeken zouden binnenkomen van ex-werknemers om deze vergoeding uit te keren. Ten derde is het voor uitleners bijna onmogelijk om de kosten te verhalen op de laatste opdrachtgever waar de werknemer heeft gewerkt. Het is daarom eerlijk om alle opdrachtgevers naar rato van het aantal gewerkte uren hun aandeel te laten betalen. In de praktijk zagen wij dat opdrachtgevers hiermee akkoord gingen.
Voor 2024 gelden die argumenten grotendeels nog steeds, maar is er natuurlijk wel een beter zicht op de werkelijke kosten. Het is in ieder geval verstandig serieus naar het percentage te kijken dat wordt opgenomen in de transitievergoeding. Ook zullen opdrachtgevers willen zien dat de transitievergoeding werkelijk wordt uitgekeerd.
Hierboven staan de vaste onderdelen van de kostprijs opgesomd. Daar bovenop bereken je uiteraard een marge om tot jouw uiteindelijke tarief te komen. Hierbij houd je rekening met jouw eigen kostenstructuur, die voornamelijk bestaat uit personeelskosten, huisvesting, marketing, enzovoort. Daarnaast zijn er minder zichtbare kosten, zoals lidmaatschappen van branche- en andere organisaties, abonnementen op tijdschriften en websites, enzovoort. Ook deze kosten moeten worden terugverdiend, wat dit jaar uitdagender is door de sterke prijsstijgingen waarmee je te maken hebt gehad.
Een extra kostenpost is de herwaardering van de reservering voor vakantiedagen en vakantiegeld. De flinke loonstijgingen hebben invloed op de waarde van de ‘potjes’ die elke werknemer opbouwt. Ook deze kosten moeten, op de een of andere manier, worden terugverdiend.
De maximale onbelaste kilometervergoeding lijkt ongewijzigd te blijven. Omdat dit onderdeel is van de inlenersbeloning, hebben uitzendkrachten altijd recht op dezelfde netto- en brutovergoeding als de eigen werknemers ontvangen, zelfs wanneer de inlener gunstigere voorwaarden biedt dan zijn CAO voorschrijft.
De maximale onbelaste thuiswerkvergoeding lijkt te stijgen naar € 2,40 per dag. Als deze vergoeding aan de eigen werknemers wordt toegekend, hebben uitzendkrachten hier ook recht op, aangezien de thuiswerkvergoeding deel uitmaakt van de inlenersbeloning. Zelfs als de thuiswerkvergoeding niet netto, maar bruto wordt uitgekeerd, dient deze aan uitzendkrachten te worden betaald.
In 2025 gelden de volgende reserveringspercentages voor uitzendkrachten die onder de CAO van de ABU of NBBU vallen. Deze percentages zijn tevens opgenomen in bijlage I van de CAO voor Uitzendkrachten.
Sinds 2020 is er geen verschil meer in de reserveringspercentages tussen de CAO’s van de ABU en NBBU. Door de harmonisatie van beide CAO’s hebben werknemers recht op 25 vakantiedagen.
Vakantiedagen maken momenteel (nog) geen deel uit van de inlenersbeloning, maar naar verwachting zal dit vanaf 2026 veranderen. Of het minimum van 25 dagen blijft, of dat dit mogelijk minder wordt, is afhankelijk van de CAO-onderhandelingen.
Het aantal werkbare dagen in 2025 is 229 (261 -/- het aantal vakantiedagen uit de cao -/- het aantal officiële feestdagen uit de cao). De reserveringspercentages worden als volgt berekend:
Het aantal vakantiedagen
Het aantal werkbare dagen
ABU/NBBU
Reguliere uitzendkrachten |
25 vakantiedagen |
10,92% |
Vakantiekrachten |
20 vakantiedagen |
8,30% |
Als de reservering wordt gesplitst in wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen, gelden de volgende percentages:
Reguliere uitzendkrachten |
20 wettelijke vakantiedagen |
8,74% |
5 bovenwettelijke vakantiedagen |
2,18% |
Het aantal werkbare dagen in 2025 is 229 (261 -/- het aantal vakantiedagen uit de cao -/- het aantal officiële feestdagen uit de CAO). In 2025 vallen er 7 feestdagen op een doordeweekse dag. Extra in 2025 is 5 mei vanwege het lustrumjaar. Koningsdag wordt in 2025 gevierd op zaterdag 26 april en is daarom geen doorbetaalde feestdag volgens de CAO voor Uitzendkrachten.
De reserveringspercentages worden dan als volgt berekend:
Het aantal feestdagen
Het aantal werkbare dagen
ABU/NBBU
Reguliere uitzendkrachten |
7 |
3,06% |
Vakantiekrachten |
geen recht op feestvergoeding |
0,00% |
Payrolling
Uit te rekenen m.b.v. de definitie voor het aantal werkbare dagen, het aantal |
Dit percentage zal in 2025 officieel niet veranderen. Houd er echter rekening mee dat in alle soorten uitzendovereenkomsten een doorbetalingsverplichting geldt voor het geboorteverlof van 5 dagen. Deze kosten zijn niet opgenomen in de kostprijsmodellen en zijn ook niet verwerkt in dit percentage. De uitlener zal zelf een inschatting van de bijbehorende kosten moeten maken.
ABU/NBBU
Reguliere uitzendkrachten |
0,60% |
Vakantiekrachten |
geen recht op deze reservering |
Dit geldt voor alle werknemers die onder de CAO van de ABU of NBBU vallen en is sinds 2020 verhoogd van 8% naar 8,33% van het loon. De grondslag is toen ook uitgebreid met de in tijd gereserveerde compensatie-uren (CAO artikel 18):
De uitzendkracht heeft recht op 8,33% vakantiebijslag van het feitelijk loon over:
Werknemers hebben recht op vakantiebijslag van dezelfde hoogte en op basis van dezelfde grondslag als een werknemer in een vergelijkbare of gelijkwaardige functie bij de opdrachtgever. Het percentage is doorgaans 8%, maar dit is niet altijd het geval.
Bron: (Flexnieuws, M. Reijmers)
Expats kunnen onder voorwaarden maximaal vijf jaar belastingvrij een vergoeding ontvangen van maximaal 30% van hun loon. Door een eerdere wetswijziging zou deze 30%-regeling geleidelijk worden afgebouwd naar een 30-20-10%-regeling. Deze wijziging is echter teruggedraaid, waardoor voor alle ingekomen werknemers in 2025 en 2026 een percentage van 30% blijft gelden. Vanaf 1 januari 2027 wordt het percentage verlaagd naar 27%.
De salarisnorm wordt verhoogd van € 46.107 naar € 50.436 (bedragen voor 2024; in 2027 zullen hogere geïndexeerde bedragen gelden), gebaseerd op de salarisnorm die van toepassing is voor een verblijfsvergunning als kennismigrant. Voor werknemers jonger dan 30 jaar met een mastergraad wordt de salarisnorm verhoogd van € 35.048 naar € 38.338 (2024).
Voor expats die de 30%-regeling al vóór 2024 hebben toegepast, geldt het overgangsrecht. Voor hen blijft tot het einde van de looptijd een percentage van 30% van kracht, evenals de oude (geïndexeerde) salarisnormen.
Dit betekent in 2025 een verlaging van het loonkostenvoordeel (LKV) voor oudere werknemers voor dienstbetrekkingen die zijn gestart na 1 januari 2024, naar € 1,35 per verloond uur, met afschaffing per 1 januari 2026. Voor dienstbetrekkingen die vóór 1 januari 2024 zijn begonnen, blijft het LKV € 3,05 per verloond uur, met een maximum van € 6.000 per kalenderjaar, tot het einde van de looptijd van maximaal 3 jaar.
Het lage-inkomensvoordeel (LIV) vervalt per 2025. Het LIV is een jaarlijkse tegemoetkoming voor werkgevers die medewerkers met een laag loon in dienst hebben. Deze regeling verlaagd de loonkosten voor werkgevers en heeft als doel de werkgelegenheid voor deze groep medewerkers te vergroten. De hoogte van het LIV kan oplopen tot maximaal € 1.000 per medewerker per jaar. Voor 2024 kun je nog aanspraak maken op het LIV voor medewerkers die rond het minimumloon verdienen, maar per 2025 wordt de regeling beëindigd.
Het handhavingsmoratorium dat is ingesteld na de invoering van de Wet DBA, zal per 1 januari 2025 worden opgeheven. Dit betekent dat de Belastingdienst vanaf deze datum zal handhaven op schijnzelfstandigheid. Vanaf deze datum kan de Belastingdienst correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en boetes opleggen bij de inhuur van schijnzelfstandigen. In gevallen waarin geen evidente kwaadwillendheid van de inlener aanwezig is, kunnen deze correcties niet verder teruggaan dan tot 1 januari 2025.
De verruiming van de gerichte vrijstelling voor OV-abonnementen, die per 2024 is ingevoerd, wordt verduidelijkt. Wanneer een werkgever zijn werknemer de mogelijkheid biedt om kosteloos of met korting te reizen, zijn deze kosten gericht vrijgesteld. Dit is het geval wanneer de werknemer de OV-kaart (in welke mate dan ook) ook voor zakelijke reizen, waaronder woon-werkverkeer, gebruikt. De gerichte vrijstelling geldt dus ook voor privéreizen die met bijvoorbeeld een OV-kaart van de werkgever worden gemaakt (of anderszins recht op korting van de werkgever). Daarnaast komt het onderscheid tussen Nederlands openbaar vervoer en ander openbaar vervoer in de gerichte vrijstelling te vervallen.
Voor een bestelauto van de zaak die door meerdere werknemers afwisselend wordt gebruikt, wordt het privévoordeel vastgesteld op een vast bedrag dat door middel van een eindheffing door de werkgever wordt betaald. Dit vaste bedrag was € 300 per jaar, maar wordt per januari 2025 verhoogd naar € 438 per jaar. Dit bedrag zal vanaf 2026 jaarlijks worden geïndexeerd.
Daarnaast wordt per 2027 de definitie van het begrip 'personenauto' en 'bestelauto' voor de loonbelasting afgestemd op de definitie voor de BPM. Door wijzigingen in de BPM zal dit ertoe leiden dat meer auto’s als bestelauto kwalificeren.
De tarieven in de inkomstenbelasting, en daarmee ook de loonbelasting, worden aangepast. In plaats van twee tarieven komen er per 2025 drie tarieven. Het tarief in de eerste schijf wordt verlaagd naar 35,82 procent. Het tarief in de tweede schijf wordt 37,48 procent in 2025. Het tarief in de derde schijf blijft 49,50 procent. De tarieven voor werknemers die in 2025 nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken (in 2025: 67 jaar) zullen als volgt zijn:
Bij een belastbaar loon van meer dan |
Maar niet meer dan |
Belastingtarief |
Premies volksverzekeringen |
Gecombineerd tarief |
|
€ 38.441 |
8,17% |
27,65% |
35,82% |
€ 38.441 |
€ 76.817 |
37,48% |
- |
37,48% |
€ 76.817 |
- |
49,50% |
- |
49,50% |
De bijtelling voor volledig elektrische auto’s van de zaak wordt in 2025 verhoogd. Voor auto's met een cataloguswaarde tot € 30.000 geldt een verlaagd bijtellingspercentage van 17%. Voor bedragen boven deze grens blijft de bijtelling 22%. In 2026 vervalt dit onderscheid, en geldt voor alle elektrische auto’s een bijtelling van 22%.